‘Het geeft voldoening om iets te doen voor het milieu. Daarom ben ik Mooimaker’, zegt Jan Chielens (°1951). ‘In plaats van in de zetel te zitten, spring ik in de gracht van de Paradijsstraat en haal er de dingen weg die daar niet moeten liggen.’
Jarenlang was Jan bakker in de Schelpenstraat in Rekkem – bakkerij Mille-Feuille. ‘De klanten moesten allemaal een plastic zak hebben. Het brood zat al in een zak – een broodzak - maar het moest nog eens in een andere zak, ook al stond de auto vlak voor de deur. Ik heb dat nooit goed begrepen.’
Als Jan zelf een plastic zak bij zich heeft, is het zo goed als altijd één van de Mooimakers. ‘Ik neem drie zakken mee als ik ga mooimaken. Twee om te vullen en een derde als reserve. Voor noodgevallen. Om de twee weken doe ik mijn toer in de Paradijsstraat, van aan de school tot aan Slagerij Délice en nog een paar straten errond. Meestal heb ik genoeg aan twee zakken. Ik vul ze met wat ‘de zwartdrinkers’ wegsmijten. De laatste tijd vind ik veel kleine wodkaflessen. In plaats van ze in de glascontainer te deponeren, smijten ze de flessen in de gracht.’ Het is niet zo dat de zwartdrinkers de flessen mooi klaar leggen voor Jan en zijn grijpstok. Nee, de flessen belanden al eens in een beek die te diep is, of ze liggen in het veld over de beek. ‘Dan moet ik mij rekken, maar geraak ik er niet altijd bij. Ik doe nochtans mijn best, want ik ben altijd in slijk als ik thuis kom.’
In de vuilnis die Jan uit de grachten haalt, kan hij de tijdsgeest aflezen. ‘Je ziet bijvoorbeeld de inspanningen van de stad om hondenpoep te verzamelen. ‘Elk kakje in een zakje’. Maar, wat gebeurt er met die zakjes? Twee weken geleden heb ik een fiets gevonden. Ook eens een dvd met porno. De laatste tijd vind ik veel lachgasampullen. Het enige wat ik nog nooit gevonden heb, is geld.’
Het zwerfvuil spreekt over het verlangen naar onmiddellijke bevrediging van de hedendaagse mens. ‘Ik weet nog’, zegt Jan, ‘dat ik als kind in de zomer naar ’t zwembad ging. Ik vroeg mijn vader om een beetje geld, zodat ik iets zou kunnen drinken in de bar. Mijn vader zei: “Als ge dorst hebt, moet ge maar naar huis komen.” Tegenwoordig staan er overal automaten met blikken en snacks. Ik doe daar niet aan mee. Ik weet dat mijn lichaam voldoende reserves heeft. Ik ga niet doodvallen van een beetje dorst of honger. De meeste mensen wachten liever niet. Alles moet direct kunnen gebeuren. We eten, drinken, telefoneren op straat. En de verpakking belandt in de bermen. Je zou het afval ook kunnen meenemen naar huis. Dat geldt ook voor de coureurs. Hoeveel gelletjes ik al uit de dijken heb gehaald…’
In ’t Paradijs zijn er nog niet zo veel Mooimakers. Jan betreurt dat een beetje. Vanaf dat er samengewerkt wordt, kunnen er verrassende dingen gebeuren. ‘We waren eens met een man of 30 aan de LAR. We hebben 3 à 3,5 ton opgeraapt. Ik hou van die groepsacties. Het levert veel op en het is plezant. Je geraakt gemakkelijk aan de praat. Mooimakers krijgen ook veel erkenning. Mensen steken hun duim omhoog. Er is nog genoeg positiviteit in de wereld. Eind maart, met de Grote Lenteschoonmaak - ik wist dat we met meer dan 600 waren - zei ik bij mezelf: ‘Kom, behalve de Paradijsstraat ga ik ook de Neerweg doen. Op naar Moeskroen! ’t Was de moeite. Ik heb niet alleen mijn reservezak nodig gehad, ik ben moeten terugkeren naar huis om nieuwe zakken te halen. Ik heb er zeven gevuld. Mijn vrouw zei: ‘Niet overdrijven, hé.’
‘Als we met een man of 4 zouden zijn, hier in ’t Paradijs, we zouden ons een beetje kunnen verspreiden. De één loop aan die kant van de beek, de ander aan de andere kant… Het zou echt helpen. Ze mogen mij altijd bellen. Misschien zijn er ook mensen die wel willen meedoen, maar niet weten hoe het in elkaar zit. Die kunnen altijd een seintje geven aan onze milieudienst.’